Translation meaning & definition of the word "wed" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "wed" in Nederlandse taal
English⟶Dutch
Wed
[Wo]/wɛd/
noun
1. The fourth day of the week
- The third working day
- synonym:
- Wednesday ,
- Midweek ,
- Wed
1. De vierde dag van de week
- De derde werkdag
- synoniem:
- Woensdag ,
- Midweek ,
- Wo
verb
1. Take in marriage
- synonym:
- marry ,
- get married ,
- wed ,
- conjoin ,
- hook up with ,
- get hitched with ,
- espouse
1. Huwelijk
- synoniem:
- trouwen ,
- wed ,
- samenvoegen ,
- aansluiten met ,
- mee liften ,
- omhelzen
2. Perform a marriage ceremony
- "The minister married us on saturday"
- "We were wed the following week"
- "The couple got spliced on hawaii"
- synonym:
- marry ,
- wed ,
- tie ,
- splice
2. Voer een huwelijksceremonie uit
- "De minister is zaterdag met ons getrouwd"
- "We trouwden de volgende week"
- "Het stel is gesplitst op hawaï"
- synoniem:
- trouwen ,
- wed ,
- gelijkspel ,
- split
adjective
1. Having been taken in marriage
- synonym:
- wed ,
- wedded
1. In het huwelijk genomen
- synoniem:
- wed ,
- getrouwd