Translation meaning & definition of the word "visitor" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "bezoeker" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Visitor
[Bezoeker]/vɪzɪtər/
noun
1. Someone who visits
- synonym:
- visitor ,
- visitant
1. Iemand die op bezoek is
- synoniem:
- bezoeker ,
- bezoekende
Examples of using
The visitor left a message with his sister.
De bezoeker heeft een bericht achtergelaten bij zijn zus.
She's a frequent visitor to this country.
Ze is een frequente bezoeker van dit land.
He let the visitor into the living room.
Hij liet de bezoeker de woonkamer binnen.