Translation of "visit" into Dutch

Visit

IPA : /vɪzɪt/

synonyms:

• inflict,
• gossip,
• impose,
• inspect,
• see,
• chitchat,
• chatter,
• natter,
• chat,
• jaw
• call

I promised my parents I would visit them at least once every three months.

Ik beloofde mijn ouders dat ik ze minstens één keer per drie maanden zou bezoeken.

We'll go visit Tom.

We gaan Tom bezoeken.

I like to visit cemeteries when I travel.

Ik bezoek graag begraafplaatsen als ik op reis ben.

I like to visit cemeteries. Is that normal?

Ik bezoek graag begraafplaatsen. Is dat normaal?

If I had time, I'd visit you with great pleasure.

Als ik tijd had, zou ik je met veel plezier bezoeken.

We ought to pay Tom a visit before he leaves.

We moeten Tom een bezoek brengen voordat hij vertrekt.

You'll have to get a permit to visit that factory.

Je zult een vergunning moeten krijgen om die fabriek te bezoeken.

I want to make a private visit.

Ik wil een privébezoek brengen.

I'd like to visit some waterfront dives.

Ik wil graag wat duiken aan het water bezoeken.

I'm going to visit Tom.

Ik ga Tom bezoeken.

We always look forward to Tom's annual visit.

We kijken altijd uit naar het jaarlijkse bezoek van Tom.

I visit him often.

Ik bezoek hem vaak.

I'll visit soon.

Ik kom zo op bezoek.

Can I visit a church?

Mag ik een kerk bezoeken?

It was a nice place to visit, but I wouldn't want to live there.

Het was een leuke plek om te bezoeken, maar ik zou er niet willen wonen.

I just want to be able to visit my children whenever I want to.

Ik wil gewoon mijn kinderen kunnen bezoeken wanneer ik maar wil.

I'm glad you're to visit Tokyo next month.

Ik ben blij dat je volgende maand Tokio bezoekt.

What I really want to do is go to Boston to visit Tom.

Wat ik echt wil doen is naar Boston gaan om Tom te bezoeken.

I just want to visit Tom.

Ik wil gewoon Tom bezoeken.

There are so many places I want to visit.

Er zijn zoveel plaatsen die ik wil bezoeken.