Translation meaning & definition of the word "vector" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "vector" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Vector
[Vector]/vɛktər/
noun
1. A variable quantity that can be resolved into components
- synonym:
- vector
1. Een variabele hoeveelheid die kan worden opgelost in componenten
- synoniem:
- vector
2. A straight line segment whose length is magnitude and whose orientation in space is direction
- synonym:
- vector
2. Een recht lijnsegment waarvan de lengte magnitude is en waarvan de oriëntatie in de ruimte richting is
- synoniem:
- vector
3. Any agent (person or animal or microorganism) that carries and transmits a disease
- "Mosquitos are vectors of malaria and yellow fever"
- "Fleas are vectors of the plague"
- "Aphids are transmitters of plant diseases"
- "When medical scientists talk about vectors they are usually talking about insects"
- synonym:
- vector ,
- transmitter
3. Elk middel ( persoon of dier of micro-organisme ) dat een ziekte draagt en overdraagt
- "Muggen zijn vectoren van malaria en gele koorts"
- "Vlooien zijn vectoren van de pest"
- "Afvallen zijn transmitters van plantenziekten"
- "Wanneer medische wetenschappers over vectoren praten, hebben ze het meestal over insecten"
- synoniem:
- vector ,
- zender
4. (genetics) a virus or other agent that is used to deliver dna to a cell
- synonym:
- vector
4. ( genetica ) een virus of ander middel dat wordt gebruikt om dna aan een cel te leveren
- synoniem:
- vector