Translation meaning & definition of the word "twig" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "twig" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Twig
[Twig]/twɪg/
noun
1. A small branch or division of a branch (especially a terminal division)
- Usually applied to branches of the current or preceding year
- synonym:
- branchlet ,
- twig ,
- sprig
1. Een kleine tak of afdeling van een tak ( vooral een terminalverdeling )
- Meestal toegepast op filialen van het lopende of voorgaande jaar
- synoniem:
- takje
verb
1. Branch out in a twiglike manner
- "The lightning bolt twigged in several directions"
- synonym:
- twig
1. Vertak op een twijgachtige manier
- "De bliksemschicht draaide in verschillende richtingen"
- synoniem:
- takje
2. Understand, usually after some initial difficulty
- "She didn't know what her classmates were plotting but finally caught on"
- synonym:
- catch on ,
- get wise ,
- get onto ,
- tumble ,
- latch on ,
- cotton on ,
- twig ,
- get it
2. Begrijpen, meestal na een aanvankelijke moeilijkheid
- "Ze wist niet wat haar klasgenoten aan het beramen waren, maar sloeg uiteindelijk aan"
- synoniem:
- vangen ,
- wijs worden ,
- ga verder ,
- tuimelen ,
- vergrendeling aan ,
- katoen op ,
- takje ,
- krijg het