Lingvanex Tranalator

Translator for


translation app

Lingvanex - your universal translation app

Translator for

Download For Free

Translation meaning & definition of the word "trust" into Dutch language

Vertaling betekenis & definitie van het woord "vertrouwen" in de Nederlandse taal

EnglishDutch

Trust

[Vertrouwen]
/trəst/

noun

1. Something (as property) held by one party (the trustee) for the benefit of another (the beneficiary)

  • "He is the beneficiary of a generous trust set up by his father"
    synonym:
  • trust

1. Iets ( als eigendom ) in het bezit van één partij ( de trustee ) ten behoeve van een andere ( de begunstigde )

  • "Hij is de begunstigde van een genereus vertrouwen dat door zijn vader is opgericht"
    synoniem:
  • vertrouwen

2. Certainty based on past experience

  • "He wrote the paper with considerable reliance on the work of other scientists"
  • "He put more trust in his own two legs than in the gun"
    synonym:
  • reliance
  • ,
  • trust

2. Zekerheid gebaseerd op ervaringen uit het verleden

  • "Hij schreef de krant met grote afhankelijkheid van het werk van andere wetenschappers"
  • "Hij vertrouwde meer op zijn eigen twee benen dan in het pistool"
    synoniem:
  • vertrouwen

3. The trait of believing in the honesty and reliability of others

  • "The experience destroyed his trust and personal dignity"
    synonym:
  • trust
  • ,
  • trustingness
  • ,
  • trustfulness

3. De eigenschap om te geloven in de eerlijkheid en betrouwbaarheid van anderen

  • "De ervaring vernietigde zijn vertrouwen en persoonlijke waardigheid"
    synoniem:
  • vertrouwen

4. A consortium of independent organizations formed to limit competition by controlling the production and distribution of a product or service

  • "They set up the trust in the hope of gaining a monopoly"
    synonym:
  • trust
  • ,
  • corporate trust
  • ,
  • combine
  • ,
  • cartel

4. Een consortium van onafhankelijke organisaties dat is opgericht om de concurrentie te beperken door de productie en distributie van een product of dienst te controleren

  • "Ze zetten het vertrouwen op in de hoop een monopolie te krijgen"
    synoniem:
  • vertrouwen
  • ,
  • bedrijfsvertrouwen
  • ,
  • combineren
  • ,
  • kartel

5. Complete confidence in a person or plan etc

  • "He cherished the faith of a good woman"
  • "The doctor-patient relationship is based on trust"
    synonym:
  • faith
  • ,
  • trust

5. Volledig vertrouwen in een persoon of plan enz

  • "Hij koesterde het geloof van een goede vrouw"
  • "De arts-patiëntrelatie is gebaseerd op vertrouwen"
    synoniem:
  • geloof
  • ,
  • vertrouwen

6. A trustful relationship

  • "He took me into his confidence"
  • "He betrayed their trust"
    synonym:
  • confidence
  • ,
  • trust

6. Een betrouwbare relatie

  • "Hij nam me in vertrouwen"
  • "Hij heeft hun vertrouwen geschonden"
    synoniem:
  • vertrouwen

verb

1. Have confidence or faith in

  • "We can trust in god"
  • "Rely on your friends"
  • "Bank on your good education"
  • "I swear by my grandmother's recipes"
    synonym:
  • trust
  • ,
  • swear
  • ,
  • rely
  • ,
  • bank

1. Vertrouwen of geloof hebben

  • "We kunnen op god vertrouwen"
  • "Echt je vrienden"
  • "Bank op je goede opleiding"
  • "Ik zweer bij de recepten van mijn grootmoeder"
    synoniem:
  • vertrouwen
  • ,
  • zweer
  • ,
  • bank

2. Allow without fear

    synonym:
  • trust

2. Toestaan zonder angst

    synoniem:
  • vertrouwen

3. Be confident about something

  • "I believe that he will come back from the war"
    synonym:
  • believe
  • ,
  • trust

3. Heb ergens vertrouwen in

  • "Ik denk dat hij terugkomt van de oorlog"
    synoniem:
  • geloven
  • ,
  • vertrouwen

4. Expect and wish

  • "I trust you will behave better from now on"
  • "I hope she understands that she cannot expect a raise"
    synonym:
  • hope
  • ,
  • trust
  • ,
  • desire

4. Verwachten en wensen

  • "Ik vertrouw erop dat je je vanaf nu beter zult gedragen"
  • "Ik hoop dat ze begrijpt dat ze geen verhoging kan verwachten"
    synoniem:
  • hoop
  • ,
  • vertrouwen
  • ,
  • verlangen

5. Confer a trust upon

  • "The messenger was entrusted with the general's secret"
  • "I commit my soul to god"
    synonym:
  • entrust
  • ,
  • intrust
  • ,
  • trust
  • ,
  • confide
  • ,
  • commit

5. Een vertrouwen verlenen

  • "De boodschapper kreeg het geheim van de generaal toevertrouwd"
  • "Ik leg mijn ziel aan god"
    synoniem:
  • toevertrouwen
  • ,
  • opdringen
  • ,
  • vertrouwen
  • ,
  • vastleggen

6. Extend credit to

  • "Don't trust my ex-wife
  • I won't pay her debts anymore"
    synonym:
  • trust

6. Krediet verlenen aan

  • "Vertrouw mijn ex-vrouw niet
  • Ik betaal haar schulden niet meer"
    synoniem:
  • vertrouwen

Examples of using

Don't trust him. He's always lying. He lies about everything.
Vertrouw hem niet. Hij liegt altijd. Hij liegt over alles.
You've violated our trust.
Je hebt ons vertrouwen geschonden.
We can't trust them now.
We kunnen ze nu niet vertrouwen.