Translation meaning & definition of the word "trouser" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "broek" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Trouser
[Broek]/traʊzər/
noun
1. (usually in the plural) a garment extending from the waist to the knee or ankle, covering each leg separately
- "He had a sharp crease in his trousers"
- synonym:
- trouser ,
- pant
1. ( meestal in het meervoud ) een kledingstuk dat zich uitstrekt van de taille tot de knie of enkel en elk been afzonderlijk bedekt
- "Hij had een scherpe plooi in zijn broek"
- synoniem:
- broek ,
- hijg
2. A garment (or part of a garment) designed for or relating to trousers
- "In his trouser's pocket"
- "He ripped his left trouser on the fence"
- synonym:
- trouser
2. Een kledingstuk ( of een deel van een kledingstuk ) ontworpen voor of met betrekking tot broeken
- "In de zak van zijn broek"
- "Hij scheurde zijn linker broek op het hek"
- synoniem:
- broek