Translation meaning & definition of the word "tram" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "tram" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Tram
[Tram]/træm/
noun
1. A conveyance that transports passengers or freight in carriers suspended from cables and supported by a series of towers
- synonym:
- tramway ,
- tram ,
- aerial tramway ,
- cable tramway ,
- ropeway
1. Een transportmiddel dat passagiers of vracht vervoert in vervoerders die aan kabels zijn opgehangen en worden ondersteund door een reeks torens
- synoniem:
- tram ,
- kabelbaan
2. A four-wheeled wagon that runs on tracks in a mine
- "A tramcar carries coal out of a coal mine"
- synonym:
- tramcar ,
- tram
2. Een vierwielige wagen die op sporen in een mijn rijdt
- "Een tram voert steenkool uit een kolenmijn"
- synoniem:
- tram
3. A wheeled vehicle that runs on rails and is propelled by electricity
- synonym:
- streetcar ,
- tram ,
- tramcar ,
- trolley ,
- trolley car
3. Een wielvoertuig dat op rails rijdt en door elektriciteit wordt aangedreven
- synoniem:
- tram ,
- trolley ,
- trolley auto
verb
1. Travel by tram
- synonym:
- tram
1. Reis met de tram
- synoniem:
- tram
Examples of using
You had better go by tram.
U kunt beter met de tram gaan.