Translation meaning & definition of the word "trainer" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "trainer" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Trainer
[Trainer]/trenər/
noun
1. One who trains other persons or animals
- synonym:
- trainer
1. Iemand die andere personen of dieren traint
- synoniem:
- trainer
2. Simulator consisting of a machine on the ground that simulates the conditions of flying a plane
- synonym:
- flight simulator ,
- trainer
2. Simulator bestaande uit een machine op de grond die de omstandigheden van het vliegen met een vliegtuig simuleert
- synoniem:
- vluchtsimulator ,
- trainer
Examples of using
The trainer must think of her health.
De trainer moet aan haar gezondheid denken.