Translation meaning & definition of the word "telephone" into Dutch language

noun

1. Electronic equipment that converts sound into electrical signals that can be transmitted over distances and then converts received signals back into sounds

• "I talked to him on the telephone"

synonym:
• telephone
,
• phone
,
• telephone set

1. Elektronische apparatuur die geluid omzet in elektrische signalen die over afstanden kunnen worden verzonden en vervolgens ontvangen signalen weer omzet in geluiden

• "Ik heb hem aan de telefoon gesproken"

synoniem:
• telefoon
,
• telefoontoestel

2. Transmitting speech at a distance

synonym:
• telephone
,
• telephony

2. Zendspeech op afstand

synoniem:
• telefoon
,
• telefonie

verb

1. Get or try to get into communication (with someone) by telephone

• "I tried to call you all night"

• "Take two aspirin and call me in the morning"

synonym:
• call
,
• telephone
,
• call up
,
• phone
,
• ring

1. Telefonisch ( met iemand ) communiceren

• "Ik heb je de hele nacht geprobeerd te bellen"

• "Neem twee aspirine en bel me' s ochtends"

synoniem:
• bellen
,
• telefoon
,
• ring

Examples of using

Tom had to climb the pole to fix the telephone wire.

Tom moest de paal beklimmen om de telefoondraad te repareren.

Where's the nearest telephone booth?

Waar is de dichtstbijzijnde telefooncel?

Write your telephone number down on this pad.

Schrijf je telefoonnummer op deze pad.

The telephone hasn't been installed yet.

De telefoon is nog niet geïnstalleerd.

Tom wants my telephone number.

Tom wil mijn telefoonnummer.

I don't have a telephone.

Ik heb geen telefoon.

Use the telephone.

Gebruik de telefoon.

Is there a telephone in the kitchen?

Is er een telefoon in de keuken?

Tom gave Mary his telephone number.

Tom gaf Mary zijn telefoonnummer.

She always forgets my telephone number.

Ze vergeet altijd mijn telefoonnummer.

The telephone is ringing, but nobody is answering.

De telefoon gaat over, maar niemand neemt op.

The telephone rings, but nobody answers.

De telefoon gaat, maar niemand neemt op.

Is there a telephone nearby?

Is er een telefoon in de buurt?

My telephone doesn't work.

Mijn telefoon werkt niet.

The telephone is out of order, Mr. Tamori.

De telefoon is defect, meneer Tamori.

I'll telephone you every night.

Ik bel je elke avond.

Tom asked Mary for John's telephone number.

Tom vroeg Mary om het telefoonnummer van John.

As soon as I got home, the telephone rang.

Zodra ik thuiskwam, ging de telefoon.

Tom needs to make an urgent telephone call.

Tom moet dringend bellen.

Where can I find a telephone box?

Waar vind ik een telefooncel?