Translation meaning & definition of the word "taxi" into Dutch language

noun

1. A car driven by a person whose job is to take passengers where they want to go in exchange for money

synonym:
• cab
,
• hack
,
• taxi
,
• taxicab

1. Een auto bestuurd door een persoon wiens taak het is om passagiers te brengen waar ze heen willen in ruil voor geld

synoniem:
• taxi
,
• hack
,
• taxicab

verb

1. Travel slowly

• "The plane taxied down the runway"

synonym:
• taxi

1. Langzaam reizen

• "Het vliegtuig taxiede over de landingsbaan"

synoniem:
• taxi

2. Ride in a taxicab

synonym:
• taxi
,
• cab

2. Rijden in een taxi

synoniem:
• taxi

Examples of using

We don't have enough money for a taxi.

We hebben niet genoeg geld voor een taxi.

Our people don't take a taxi to the bakery.

Onze mensen nemen geen taxi naar de bakkerij.

I'll go by taxi.

Ik ga met de taxi.

Tom became a taxi driver.

Tom werd taxichauffeur.

I need a taxi!

Ik heb een taxi nodig!

There was no taxi, so I had to walk home.

Er was geen taxi, dus ik moest naar huis lopen.

We took a taxi so we wouldn't be late.

We namen een taxi zodat we niet te laat zouden komen.

He raised his arm intending to stop a taxi.

Hij hief zijn arm op met de bedoeling een taxi te stoppen.

I came by taxi from the station.

Ik kwam met de taxi vanaf het station.

Tom called Mary a taxi.

Tom noemde Mary een taxi.

Tom had to catch a taxi.

Tom moest een taxi nemen.

Please call a taxi for this lady.

Bel een taxi voor deze dame.

You are right. I will go by taxi.

Je hebt gelijk. Ik ga met de taxi.

She got out of the taxi at the department store.

Ze stapte uit de taxi bij het warenhuis.

Can you call me a taxi?

Kun je me een taxi noemen?

Can you call a taxi for me?

Kun je een taxi voor me bellen?

At what time will the taxi go to the airport?

Hoe laat gaat de taxi naar het vliegveld?

I'm a good taxi driver.

Ik ben een goede taxichauffeur.

He called a taxi for me.

Hij belde een taxi voor mij.

He called me a taxi.

Hij noemde me een taxi.