Translation meaning & definition of the word "sucker" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "sucker" in de Nederlandse taal
Sucker
[Sucker]noun
1. A person who is gullible and easy to take advantage of
- synonym:
- chump ,
- fool ,
- gull ,
- mark ,
- patsy ,
- fall guy ,
- sucker ,
- soft touch ,
- mug
1. Een persoon die goedgelovig en gemakkelijk te profiteren is
- synoniem:
- chump ,
- dwaas ,
- meeuw ,
- markeren ,
- patsy ,
- val kerel ,
- sukkel ,
- zachte aanraking ,
- mok
2. A shoot arising from a plant's roots
- synonym:
- sucker
2. Een scheut die voortkomt uit de wortels van een plant
- synoniem:
- sukkel
3. A drinker who sucks (as at a nipple or through a straw)
- synonym:
- sucker
3. Een drinker die ( zuigt als een tepel of door een rietje )
- synoniem:
- sukkel
4. Flesh of any of numerous north american food fishes with toothless jaws
- synonym:
- sucker
4. Vlees van een van de vele noord-amerikaanse voedselvissen met tandeloze kaken
- synoniem:
- sukkel
5. Hard candy on a stick
- synonym:
- lollipop ,
- sucker ,
- all-day sucker
5. Hard snoep op een stok
- synoniem:
- lolly ,
- sukkel ,
- de hele dag sukkel
6. An organ specialized for sucking nourishment or for adhering to objects by suction
- synonym:
- sucker
6. Een orgaan gespecialiseerd voor het zuigen van voeding of voor het hechten aan objecten door zuigkracht
- synoniem:
- sukkel
7. Mostly north american freshwater fishes with a thick-lipped mouth for feeding by suction
- Related to carps
- synonym:
- sucker
7. Meestal noord-amerikaanse zoetwatervissen met een dikke mond voor zuigkracht
- Gerelateerd aan karpers
- synoniem:
- sukkel