Examples of using
The stranger invited me to a nearby café.
De vreemdeling nodigde me uit in een nabijgelegen café.
Tom is a perfect stranger to me.
Tom is een volslagen vreemde voor mij.
I was a stranger.
Ik was een vreemde.
He is a stranger to fear.
Hij is een vreemde om bang voor te zijn.
The stranger challenged Tom to a streetfight.
De vreemdeling daagde Tom uit voor een straatgevecht.
Tom is a stranger in this town.
Tom is een vreemde in deze stad.
Tom is a stranger here.
Tom is hier een vreemde.
My friend is a great guy but he is so shy. You can't imagine how difficult it is for him to start a conversation with a stranger.
Mijn vriend is een geweldige kerel, maar hij is zo verlegen. Je kunt je niet voorstellen hoe moeilijk het voor hem is om een gesprek met een vreemde te beginnen.
The person who opened the door and came in was an utter stranger.
De persoon die de deur opendeed en binnenkwam, was een volslagen vreemde.
She is no stranger to me.
Ze is geen onbekende voor mij.
A stranger came up and asked me the way to the hospital.
Een vreemde kwam naar me toe en vroeg me de weg naar het ziekenhuis.
I'm a stranger here myself.
Ik ben hier zelf een vreemde.
He is an utter stranger to me.
Hij is een volslagen vreemde voor mij.
I saw a stranger steal into his house.
Ik zag een vreemde zijn huis binnenstormen.
I am a stranger here.
Ik ben hier een vreemde.
A stranger asked the girl whether her father was at home or at his office.
Een vreemde vroeg het meisje of haar vader thuis was of op kantoor.
I'm a stranger here.
Ik ben hier een vreemde.
Sorry, I'm a stranger here.
Sorry, ik ben hier een vreemde.
She is no stranger to me.
Ze is geen onbekende voor mij.
I'm a stranger here.
Ik ben hier een vreemde.