Lingvanex Tranalator

Translator for


translation app

Lingvanex - your universal translation app

Translator for

Download For Free

Translation meaning & definition of the word "sport" into Dutch language

Vertaling betekenis & definitie van het woord "sport" in de Nederlandse taal

EnglishDutch

Sport

[Sport]
/spɔrt/

noun

1. An active diversion requiring physical exertion and competition

    synonym:
  • sport
  • ,
  • athletics

1. Een actieve afleiding die fysieke inspanning en concurrentie vereist

    synoniem:
  • sport
  • ,
  • atletiek

2. The occupation of athletes who compete for pay

    synonym:
  • sport

2. Het beroep van atleten die strijden om loon

    synoniem:
  • sport

3. (maine colloquial) a temporary summer resident of maine

    synonym:
  • sport
  • ,
  • summercater

3. (maine informeel) een tijdelijke zomerbewoner van maine

    synoniem:
  • sport
  • ,
  • summercater

4. A person known for the way she (or he) behaves when teased or defeated or subjected to trying circumstances

  • "A good sport"
  • "A poor sport"
    synonym:
  • sport

4. Een persoon die bekend staat om de manier waarop zij (of hij) zich gedraagt wanneer hij wordt geplaagd of verslagen of wordt onderworpen aan moeilijke omstandigheden

  • "Een goede sport"
  • "Een slechte sport"
    synoniem:
  • sport

5. Someone who engages in sports

    synonym:
  • sport
  • ,
  • sportsman
  • ,
  • sportswoman

5. Iemand die sport beoefent

    synoniem:
  • sport
  • ,
  • sportman
  • ,
  • sportvrouw

6. (biology) an organism that has characteristics resulting from chromosomal alteration

    synonym:
  • mutant
  • ,
  • mutation
  • ,
  • variation
  • ,
  • sport

6. (biologie) een organisme dat kenmerken heeft die het gevolg zijn van chromosomale verandering

    synoniem:
  • mutant
  • ,
  • mutation
  • ,
  • variatie
  • ,
  • sport

7. Verbal wit or mockery (often at another's expense but not to be taken seriously)

  • "He became a figure of fun"
  • "He said it in sport"
    synonym:
  • fun
  • ,
  • play
  • ,
  • sport

7. Verbale humor of spot (vaak ten koste van iemand anders, maar niet serieus te nemen)

  • "Hij werd een figuur van plezier"
  • "Hij zei het in de sport"
    synoniem:
  • fun
  • ,
  • play
  • ,
  • sport

verb

1. Wear or display in an ostentatious or proud manner

  • "She was sporting a new hat"
    synonym:
  • sport
  • ,
  • feature
  • ,
  • boast

1. Draag of toon op een opzichtige of trotse manier

  • "Ze droeg een nieuwe hoed"
    synoniem:
  • sport
  • ,
  • feature
  • ,
  • opscheppen

2. Play boisterously

  • "The children frolicked in the garden"
  • "The gamboling lambs in the meadows"
  • "The toddlers romped in the playroom"
    synonym:
  • frolic
  • ,
  • lark
  • ,
  • rollick
  • ,
  • skylark
  • ,
  • disport
  • ,
  • sport
  • ,
  • cavort
  • ,
  • gambol
  • ,
  • frisk
  • ,
  • romp
  • ,
  • run around
  • ,
  • lark about

2. Speel onstuimig

  • "De kinderen dartelden in de tuin"
  • "De goklammeren in de weilanden"
  • "De peuters ravotten in de speelkamer"
    synoniem:
  • frolic
  • ,
  • leeuwerik
  • ,
  • rollick
  • ,
  • veldleeuwerik
  • ,
  • uitzetten
  • ,
  • sport
  • ,
  • cavort
  • ,
  • gambol
  • ,
  • frisk
  • ,
  • romp
  • ,
  • rondrennen
  • ,
  • lark over

Examples of using

If a man kills a tiger, they say it's sport. If a tiger kills a man, they say it's brutality.
Als een man een tijger doodt, zeggen ze dat het sport is. Als een tijger een man doodt, zeggen ze dat het wreedheid is.
Sorry, old sport. I thought you knew.
Sorry, oude sport. Ik dacht dat je het wist.
Having a good time, old sport?
Een leuke tijd hebben, oude sport?