Translation of "speaking" into Dutch

Spreken

IPA : /spikɪŋ/

With whom were you speaking?

Met wie sprak u?

I was speaking with your friend.

Ik sprak met je vriend.

That's his guilty conscience speaking.

Dat is zijn schuldige geweten spreken.

I'm not good at speaking French.

Ik ben niet goed in Frans spreken.

Do you realize the fact that we, generally speaking, are drowning?

Realiseert u zich dat wij over het algemeen verdrinken?

I'm speaking a foreign language.

Ik spreek een vreemde taal.

If Tom had been speaking French, I would have been able to understand him.

Als Tom Frans had gesproken, had ik hem kunnen begrijpen.

Tom is used to speaking in public.

Tom is gewend om in het openbaar te spreken.

The boy is speaking to his grandfather.

De jongen spreekt met zijn grootvader.

Are they speaking French?

Spreken ze Frans?

I like speaking in French.

Ik spreek graag in het Frans.

Are you good at speaking French?

Spreek je goed Frans?

I think Tom was speaking French.

Ik denk dat Tom Frans sprak.

Have you heard Tom speaking French?

Heb je Tom Frans horen spreken?

Tom is terrible at speaking French.

Tom is verschrikkelijk in het spreken van Frans.

I'm not good at speaking French yet.

Ik ben nog niet goed in Frans spreken.