Translation meaning & definition of the word "soccer" into Dutch language

noun

1. A football game in which two teams of 11 players try to kick or head a ball into the opponents' goal

synonym:
• soccer
,
• association football

1. Een voetbalwedstrijd waarin twee teams van 11 spelers proberen een bal in het doel van de tegenstander te trappen of te koppen

synoniem:
• voetbal
,
• voetbalvereniging

Examples of using

Tom likes to watch soccer.

Tom kijkt graag naar voetbal.

Tom likes to play soccer.

Tom speelt graag voetbal.

Don't watch soccer anymore.

Kijk niet meer naar voetbal.

I hate soccer.

Ik haat voetbal.

A slew of corporate logos adorned the entrance to the soccer match.

Een hele reeks bedrijfslogo's sierde de ingang van de voetbalwedstrijd.

What's your favorite soccer team?

Wat is je favoriete voetbalteam?

Not much soccer is played there.

Daar wordt niet veel voetbal gespeeld.

Tom is able to play soccer.

Tom kan voetballen.

We play soccer every Saturday.

We voetballen elke zaterdag.

My Dad doesn't like soccer.

Mijn vader houdt niet van voetbal.

Some people like baseball, others like soccer.

Sommige mensen houden van honkbal, anderen houden van voetbal.

I like outdoor sports, such as baseball, tennis and soccer.

Ik hou van buitensporten, zoals honkbal, tennis en voetbal.

All of my friends like soccer.

Al mijn vrienden houden van voetbal.

He loves soccer.

Hij houdt van voetbal.

He broke his arm playing soccer.

Hij brak zijn arm terwijl hij voetbalde.

We like playing soccer.

We houden van voetballen.

I often play soccer after class.

Ik speel vaak voetbal na de les.

Our soccer team has a good defense.

Ons voetbalteam heeft een goede verdediging.

How many times a week does the soccer team practice?

Hoe vaak oefent het voetbalteam per week?