Translation meaning & definition of the word "smoking" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "roken" in Nederlandse taal
English⟶Dutch
Smoking
[Roken]/smoʊkɪŋ/
noun
1. The act of smoking tobacco or other substances
- "He went outside for a smoke"
- "Smoking stinks"
- synonym:
- smoke ,
- smoking
1. Het roken van tabak of andere stoffen
- "Hij ging naar buiten om te roken"
- "Roken stinkt"
- synoniem:
- rook ,
- roken
2. A hot vapor containing fine particles of carbon being produced by combustion
- "The fire produced a tower of black smoke that could be seen for miles"
- synonym:
- smoke ,
- smoking
2. Een hete damp met fijne koolstofdeeltjes die door verbranding worden geproduceerd
- "Het vuur veroorzaakte een toren van zwarte rook die mijlenver te zien was"
- synoniem:
- rook ,
- roken
adjective
1. Emitting smoke in great volume
- "A smoking fireplace"
- synonym:
- smoking
1. Rook in groot volume uitstoten
- "Een rokende open haard"
- synoniem:
- roken
Examples of using
He is always smoking.
Hij rookt altijd.
Tom gave up smoking.
Tom stopte met roken.
Piter's mother enters his room, and in spite of the windows being opened, she can tell that Piter has been smoking.
De moeder van Piter komt zijn kamer binnen en ondanks het openen van de ramen kan ze zien dat Piter heeft gerookt.