Translation meaning & definition of the word "shopping" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "winkelen" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Shopping
[Winkelen]/ʃɑpɪŋ/
noun
1. Searching for or buying goods or services
- "Went shopping for a reliable plumber"
- "Does her shopping at the mall rather than down town"
- synonym:
- shopping
1. Zoeken naar of kopen van goederen of diensten
- "Ging winkelen voor een betrouwbare loodgieter"
- "Doet haar boodschappen in het winkelcentrum in plaats van in de stad"
- synoniem:
- winkelen
2. The commodities purchased from stores
- "She loaded her shopping into the car"women carrying home shopping didn't give me a second glance"
- synonym:
- shopping
2. De goederen gekocht bij winkels
- "Ze laadde haar boodschappen in de auto" vrouwen die boodschappen naar huis droegen, gaven me geen tweede blik"
- synoniem:
- winkelen
Examples of using
While my wife was shopping in town, I tidied up in the kitchen.
Terwijl mijn vrouw in de stad aan het winkelen was, ruimde ik op in de keuken.
I don't feel like going shopping with you today.
Ik heb geen zin om vandaag met je te gaan winkelen.
I went shopping to buy something.
Ik ging winkelen om iets te kopen.