Translation meaning & definition of the word "ship" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "schip" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Ship
[Schip]/ʃɪp/
noun
1. A vessel that carries passengers or freight
- synonym:
- ship
1. Een schip dat passagiers of vracht vervoert
- synoniem:
- schip
verb
1. Transport commercially
- synonym:
- transport ,
- send ,
- ship
1. Commercieel vervoeren
- synoniem:
- vervoer ,
- verzenden ,
- schip
2. Hire for work on a ship
- synonym:
- ship
2. Huur voor werk aan een schip
- synoniem:
- schip
3. Go on board
- synonym:
- embark ,
- ship
3. Ga aan boord
- synoniem:
- inschepen ,
- schip
4. Travel by ship
- synonym:
- ship
4. Reis per schip
- synoniem:
- schip
5. Place on board a ship
- "Ship the cargo in the hold of the vessel"
- synonym:
- ship
5. Plaats aan boord van een schip
- "Scheep de lading in het ruim van het schip"
- synoniem:
- schip
Examples of using
Our ship rounded the cape this morning.
Ons schip heeft vanmorgen de kaap afgerond.
The ship is carrying raw cotton.
Het schip vervoert rauw katoen.
The bad weather prevented our ship from arriving on time.
Door het slechte weer kwam ons schip niet op tijd aan.