Translation meaning & definition of the word "sheep" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "schapen" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Sheep
[Schapen]/ʃip/
noun
1. Woolly usually horned ruminant mammal related to the goat
- synonym:
- sheep
1. Wollig, meestal gehoornd, herkauwers zoogdier gerelateerd aan de geit
- synoniem:
- schapen
2. A timid defenseless simpleton who is readily preyed upon
- synonym:
- sheep
2. Een verlegen weerloze simpleton die gemakkelijk wordt aangevallen
- synoniem:
- schapen
3. A docile and vulnerable person who would rather follow than make an independent decision
- "His students followed him like sheep"
- synonym:
- sheep
3. Een volgzame en kwetsbare persoon die liever volgt dan een onafhankelijke beslissing neemt
- "Zijn studenten volgden hem als schapen"
- synoniem:
- schapen
Examples of using
A flock of sheep was grazing in the fields.
In de velden graasde een kudde schapen.
Tom is selling his sheep.
Tom verkoopt zijn schapen.
Tom is shearing the sheep.
Tom scheert de schapen.