Translation meaning & definition of the word "senior" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "senior" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Senior
[Senior]/sinjər/
noun
1. An undergraduate student during the year preceding graduation
- synonym:
- senior
1. Een student in het jaar voorafgaand aan zijn afstuderen
- synoniem:
- senior
2. A person who is older than you are
- synonym:
- elder ,
- senior
2. Een persoon die ouder is dan jij
- synoniem:
- elder ,
- senior
adjective
1. Older
- Higher in rank
- Longer in length of tenure or service
- "Senior officer"
- synonym:
- senior
1. Ouder
- Hoger in rang
- Langer in ambtstermijn of dienst
- "Hoge officier"
- synoniem:
- senior
2. Used of the fourth and final year in united states high school or college
- "The senior prom"
- synonym:
- senior(a) ,
- fourth-year
2. Gebruikt van het vierde en laatste jaar op de middelbare school of universiteit in de verenigde staten
- "Het seniorenbal"
- synoniem:
- senior(a) ,
- vierde jaar
3. Advanced in years
- (`aged' is pronounced as two syllables)
- "Aged members of the society"
- "Elderly residents could remember the construction of the first skyscraper"
- "Senior citizen"
- synonym:
- aged ,
- elderly ,
- older ,
- senior
3. Gevorderd in jaren
- (`aged' wordt uitgesproken als twee lettergrepen)
- "Oude leden van de vereniging"
- "Ouderen konden zich de bouw van de eerste wolkenkrabber herinneren"
- "Senior burger"
- synoniem:
- aged ,
- ouderen ,
- ouder ,
- senior
Examples of using
It's popular among senior citizens.
Het is populair onder senioren.
He's my senior by two years.
Hij is twee jaar ouder dan ik.
He is three years my senior.
Hij is drie jaar ouder dan ik.