Examples of using
Take the same road home that you came on.
Neem dezelfde weg naar huis waar je op kwam.
The road runs right by my house.
De weg loopt langs mijn huis.
The road to Kazan lies through a dense forest.
De weg naar Kazan ligt door een dicht bos.
We're following a narrow road.
We volgen een smalle weg.
Every road leads to the end of the world.
Elke weg leidt naar het einde van de wereld.
Don't cross the road while the signal is red.
Steek de weg niet over terwijl het signaal rood is.
Did you pass Tom on the road?
Ben je Tom onderweg gepasseerd?
We traveled over a very good road.
We reisden over een zeer goede weg.
The road runs parallel with the river.
De weg loopt parallel met de rivier.
Is the road open?
Is de weg open?
They opened the road to traffic.
Ze openden de weg naar het verkeer.
Did you meet anyone on the road?
Heb je onderweg iemand ontmoet?
Tom rushed out onto the road without looking both ways.
Tom snelde de weg op zonder beide kanten op te kijken.
Don't hog the road.
Ga niet op pad.
Follow this road till you come to the river.
Volg deze weg tot je bij de rivier komt.
Turn left when you get to the fork in the road.
Sla linksaf als u bij de splitsing in de weg komt.
The road goes straight for about a kilometer and then turns.
De weg gaat ongeveer een kilometer rechtdoor en draait dan om.
The road is frozen! Don't let him drive!
De weg is bevroren! Laat hem niet rijden!
There is a ditch on each side of the road.
Aan elke kant van de weg ligt een greppel.
On a bad road like this, I can't do more than thirty kilometers an hour.
Op zo'n slechte weg kan ik niet meer dan dertig kilometer per uur rijden.