Translation meaning & definition of the word "rival" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "rival" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Rival
[Rivaal]/raɪvəl/
noun
1. The contestant you hope to defeat
- "He had respect for his rivals"
- "He wanted to know what the competition was doing"
- synonym:
- rival ,
- challenger ,
- competitor ,
- competition ,
- contender
1. De deelnemer die je hoopt te verslaan
- "Hij had respect voor zijn rivalen"
- "Hij wilde weten wat de wedstrijd deed"
- synoniem:
- rivaal ,
- uitdager ,
- concurrent ,
- concurrentie ,
- mededinger
verb
1. Be equal to in quality or ability
- "Nothing can rival cotton for durability"
- "Your performance doesn't even touch that of your colleagues"
- "Her persistence and ambition only matches that of her parents"
- synonym:
- equal ,
- touch ,
- rival ,
- match
1. Gelijk zijn aan in kwaliteit of bekwaamheid
- "Niets kan katoen evenaren voor duurzaamheid"
- "Je optreden raakt niet eens die van je collega's"
- "Haar volharding en ambitie komt alleen overeen met die van haar ouders"
- synoniem:
- gelijk ,
- aanraken ,
- rivaal ,
- wedstrijd
2. Be the rival of, be in competition with
- "We are rivaling for first place in the race"
- synonym:
- rival
2. Wees de rivaal van, concurreer met
- "We strijden om de eerste plaats in de race"
- synoniem:
- rivaal
Examples of using
Don't hold your rival cheap.
Houd je rivaal niet goedkoop.
Two rival parties are essential to good democratic government.
Twee rivaliserende partijen zijn essentieel voor een goede democratische regering.