Translation meaning & definition of the word "residence" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "woonplaats" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Residence
[Woonplaats]/rɛzɪdəns/
noun
1. Any address at which you dwell more than temporarily
- "A person can have several residences"
- synonym:
- residence ,
- abode
1. Elk adres waar u meer dan tijdelijk woont
- "Een persoon kan meerdere woningen hebben"
- synoniem:
- woonplaats ,
- verblijf
2. The official house or establishment of an important person (as a sovereign or president)
- "He refused to live in the governor's residence"
- synonym:
- residence
2. Het officiële huis of de oprichting van een belangrijke persoon ( als soeverein of president )
- "Hij weigerde in de residentie van de gouverneur te wonen"
- synoniem:
- woonplaats
3. The act of dwelling in a place
- synonym:
- residency ,
- residence ,
- abidance
3. De handeling van het wonen op een plaats
- synoniem:
- residentie ,
- woonplaats ,
- leiding
4. A large and imposing house
- synonym:
- mansion ,
- mansion house ,
- manse ,
- hall ,
- residence
4. Een groot en imposant huis
- synoniem:
- herenhuis ,
- manse ,
- hal ,
- woonplaats
Examples of using
The next meeting will be held at Tom's new residence.
De volgende bijeenkomst vindt plaats in de nieuwe residentie van Tom.
You'll have to establish residence here before you can vote.
U moet hier een verblijfplaats vestigen voordat u kunt stemmen.
You are invited to take part in the community work days at the place of your residence and work.
U wordt uitgenodigd om deel te nemen aan de gemeenschapswerkdagen op de plaats van uw woning en werk.