Translation meaning & definition of the word "punish" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "straffen" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Punish
[Straf]/pənɪʃ/
verb
1. Impose a penalty on
- Inflict punishment on
- "The students were penalized for showing up late for class"
- "We had to punish the dog for soiling the floor again"
- synonym:
- punish ,
- penalize ,
- penalise
1. Een straf opleggen
- Straf opleggen
- "De studenten werden gestraft omdat ze te laat kwamen opdagen voor de les"
- "We moesten de hond straffen omdat hij de vloer weer had vervuild"
- synoniem:
- straffen ,
- bestraffen
Examples of using
We must punish him severely.
We moeten hem streng straffen.
Parents punish their children for misbehavior.
Ouders straffen hun kinderen voor wangedrag.
They sought to punish him for his crime but he escaped.
Ze probeerden hem te straffen voor zijn misdaad, maar hij ontsnapte.