Translation meaning & definition of the word "punctual" into Dutch language

adjective

1. Acting or arriving or performed exactly at the time appointed

• "She expected guests to be punctual at meals"

• "He is not a particularly punctual person"

• "Punctual payment"

synonym:
• punctual

1. Precies op het vastgestelde tijdstip handelend of aankomend of uitgevoerd

• "Ze verwachtte dat gasten stipt zouden zijn bij de maaltijden"

• "Hij is geen bijzonder stipt persoon"

• "Punctuele betaling"

synoniem:
• punctueel

Examples of using

Try to be more punctual from now on.

Probeer vanaf nu punctueler te zijn.

Try to be more punctual from now on.

Probeer vanaf nu punctueler te zijn.

She doesn't like people who aren't punctual.

Ze houdt niet van mensen die niet stipt zijn.

Can't you ever be punctual? I have been waiting here for one hour.

Kun je nooit stipt zijn? Ik wacht hier al een uur.

It is important that you should be punctual.

Het is belangrijk dat je stipt bent.

He is smart, and what is more, honest and punctual.

Hij is slim en bovendien eerlijk en punctueel.

He is as punctual as a clock.

Hij is zo punctueel als een klok.

He is punctual.

Hij is punctueel.

He is always punctual.

Hij is altijd punctueel.

Paul is punctual like a clock.

Paul is stipt als een klok.

I expect you to be punctual.

Ik verwacht dat je stipt bent.

I expect you to be punctual.

Ik verwacht dat je stipt bent.