Translation meaning & definition of the word "predict" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "voorspellen" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Predict
[Voorspellen]/prɪdɪkt/
verb
1. Make a prediction about
- Tell in advance
- "Call the outcome of an election"
- synonym:
- predict ,
- foretell ,
- prognosticate ,
- call ,
- forebode ,
- anticipate ,
- promise
1. Maak een voorspelling over
- Vertel het van tevoren
- "Bel de uitkomst van een verkiezing"
- synoniem:
- voorspellen ,
- voorpoot ,
- prognosticaat ,
- bellen ,
- voorhoofd ,
- anticiperen ,
- beloven
2. Indicate by signs
- "These signs bode bad news"
- synonym:
- bode ,
- portend ,
- auspicate ,
- prognosticate ,
- omen ,
- presage ,
- betoken ,
- foreshadow ,
- augur ,
- foretell ,
- prefigure ,
- forecast ,
- predict
2. Aangeven door middel van tekens
- "Deze tekens voorspellen slecht nieuws"
- synoniem:
- bode ,
- portend ,
- veelbelovend ,
- prognosticaat ,
- omen ,
- presage ,
- betoken ,
- voorafschaduwing ,
- augur ,
- voorpoot ,
- voorfiguur ,
- voorspelling ,
- voorspellen
Examples of using
I can't predict the future.
Ik kan de toekomst niet voorspellen.
I can't predict what might happen.
Ik kan niet voorspellen wat er zou kunnen gebeuren.
The day will soon come when we will be able to predict earthquakes.
Binnenkort komt de dag dat we aardbevingen kunnen voorspellen.