Translation meaning & definition of the word "postpone" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "postpone" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Postpone
[Postpone]/poʊstpoʊn/
verb
1. Hold back to a later time
- "Let's postpone the exam"
- synonym:
- postpone ,
- prorogue ,
- hold over ,
- put over ,
- table ,
- shelve ,
- set back ,
- defer ,
- remit ,
- put off
1. Houd je vast aan een later tijdstip
- "Laten we het examen uitstellen"
- synoniem:
- uitstellen ,
- prorogue ,
- vasthouden ,
- overgeven ,
- tafel ,
- planken ,
- terugzetten ,
- overmaken
Examples of using
I'll postpone my trip to England until it gets warmer.
Ik stel mijn reis naar Engeland uit tot het warmer wordt.
I think we need to postpone the meeting.
Ik denk dat we de vergadering moeten uitstellen.
We have to postpone our departure.
We moeten ons vertrek uitstellen.