Translation meaning & definition of the word "possession" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "bezit" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Possession
[Bezit]/pəzɛʃən/
noun
1. The act of having and controlling property
- synonym:
- possession ,
- ownership
1. Het hebben en controleren van eigendom
- synoniem:
- bezit ,
- eigendom
2. Anything owned or possessed
- synonym:
- possession
2. Alles in eigendom of bezeten
- synoniem:
- bezit
3. Being controlled by passion or the supernatural
- synonym:
- possession
3. Gecontroleerd worden door passie of het bovennatuurlijke
- synoniem:
- bezit
4. A mania restricted to one thing or idea
- synonym:
- monomania ,
- possession
4. Een manie beperkt tot één ding of idee
- synoniem:
- monomania ,
- bezit
5. A territory that is controlled by a ruling state
- synonym:
- possession
5. Een gebied dat wordt gecontroleerd door een heersende staat
- synoniem:
- bezit
6. The trait of resolutely controlling your own behavior
- synonym:
- self-control ,
- self-possession ,
- possession ,
- willpower ,
- will power ,
- self-command ,
- self-will
6. De eigenschap van het resoluut beheersen van je eigen gedrag
- synoniem:
- zelfbeheersing ,
- bezit ,
- wilskracht ,
- zal macht ,
- eigen wil
7. (sport) the act of controlling the ball (or puck)
- "They took possession of the ball on their own goal line"
- synonym:
- possession
7. ( sport ) de handeling van het regelen van de bal ( of puck )
- "Ze namen de bal in bezit op hun eigen doellijn"
- synoniem:
- bezit
Examples of using
The possession of intellect is what distinguishes us from wild animals.
Het bezit van intellect onderscheidt ons van wilde dieren.