Translation meaning & definition of the word "pine" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "pine" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Pine
[Den]/paɪn/
noun
1. A coniferous tree
- synonym:
- pine ,
- pine tree ,
- true pine
1. Een naaldboom
- synoniem:
- den ,
- dennenboom ,
- echte den
2. Straight-grained durable and often resinous white to yellowish timber of any of numerous trees of the genus pinus
- synonym:
- pine
2. Rechtkorrelig duurzaam en vaak harsachtig wit tot geelachtig hout van een van de vele bomen van het geslacht pinus
- synoniem:
- den
verb
1. Have a desire for something or someone who is not present
- "She ached for a cigarette"
- "I am pining for my lover"
- synonym:
- ache ,
- yearn ,
- yen ,
- pine ,
- languish
1. Een verlangen hebben naar iets of iemand die niet aanwezig is
- "Ze deed pijn om een sigaret"
- "Ik smacht naar mijn geliefde"
- synoniem:
- pijn ,
- jaar ,
- yen ,
- den ,
- kwijnen
Examples of using
She likes the smell of pine trees.
Ze houdt van de geur van pijnbomen.
The cones of the jack pine, for example, do not readily open to release their seeds until they have been subjected to great heat.
De kegels van de krikden openen bijvoorbeeld niet gemakkelijk om hun zaden los te laten totdat ze aan grote hitte zijn blootgesteld.