Translation of "phone" into Dutch

Telefoon

IPA : /foʊn/

synonyms:

• telephone,
• earphone,
• sound,
• ring,
• call,
• headphone

She isn't answering her phone.

Ze neemt haar telefoon niet op.

I doubt that Tom knows Mary's phone number.

Ik betwijfel of Tom Mary's telefoonnummer kent.

I wonder if Tom knows Mary's phone number.

Ik vraag me af of Tom Mary's telefoonnummer kent.

Mary's phone was confiscated because she was caught texting during class.

Mary's telefoon werd in beslag genomen omdat ze tijdens de les betrapt werd op sms'en.

Mary's phone was confiscated by a teacher.

Mary's telefoon werd in beslag genomen door een leraar.

I woke up when the phone rang.

Ik werd wakker toen de telefoon ging.

I was having a bath when the phone rang.

Ik was aan het baden toen de telefoon ging.

I have a very important issue to you. An issue that can't be addressed on the phone. Can we meet?

Ik heb een heel belangrijke kwestie voor u. Een probleem dat niet via de telefoon kan worden opgelost. Kunnen we elkaar ontmoeten?

Can you give me your phone number?

Kunt u mij uw telefoonnummer geven?

She looked at her cell phone and noticed that it was already a quarter till two.

Ze keek naar haar mobiele telefoon en merkte dat het al kwart voor twee was.

How many phone numbers has she got?

Hoeveel telefoonnummers heeft ze?

Was that my phone ringing?

Ging dat mijn telefoon?

I phone her every evening.

Ik bel haar elke avond.

Here is my phone number and email.

Hier is mijn telefoonnummer en e-mail.

Tom is on the phone with Mary now.

Tom is nu aan de telefoon met Mary.

Your phone is ringing, answer it please.

Je telefoon gaat over, neem op alsjeblieft.

Does she know your phone number?

Weet ze je telefoonnummer?

I'm waiting for a phone call.

Ik wacht op een telefoontje.

I'm not going to give you my phone number.

Ik ga je mijn telefoonnummer niet geven.

She would have called me if she had had my phone number.

Ze zou me gebeld hebben als ze mijn telefoonnummer had gehad.