Translation meaning & definition of the word "person" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "persoon" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Person
[Persoon]/pərsən/
noun
1. A human being
- "There was too much for one person to do"
- synonym:
- person ,
- individual ,
- someone ,
- somebody ,
- mortal ,
- soul
1. Een mens
- "Er was te veel voor één persoon"
- synoniem:
- persoon ,
- individueel ,
- iemand ,
- mortal ,
- ziel
2. A human body (usually including the clothing)
- "A weapon was hidden on his person"
- synonym:
- person
2. Een menselijk lichaam ( meestal inclusief de kleding )
- "Een wapen was voor zijn persoon verborgen"
- synoniem:
- persoon
3. A grammatical category used in the classification of pronouns, possessive determiners, and verb forms according to whether they indicate the speaker, the addressee, or a third party
- "Stop talking about yourself in the third person"
- synonym:
- person
3. Een grammaticale categorie die wordt gebruikt bij de classificatie van voornaamwoorden, bezittelijke determinanten en werkwoordsvormen naargelang ze de spreker, de geadresseerde of een derde partij aangeven
- "Stop met praten over jezelf in de derde persoon"
- synoniem:
- persoon
Examples of using
She is a very cheerful and gragarious person.
Ze is een heel vrolijk en gragarious persoon.
A bomb from the time of World War II has exploded at a building site in Germany, killing at least one person.
Een bom uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog is ontploft op een bouwplaats in Duitsland, waarbij minstens één persoon is omgekomen.
Tom gave the report in person.
Tom heeft het rapport persoonlijk gegeven.