Translation meaning & definition of the word "paradox" into Dutch language

noun

1. (logic) a statement that contradicts itself

• "`i always lie' is a paradox because if it is true it must be false"

synonym:
• paradox

1. ( logica ) een verklaring die zichzelf tegenspreekt

• "Ik lieg altijd' is een paradox, want als het waar is, moet het vals zijn"

synoniem:
• paradox

Examples of using

The paradox of sport is that it bonds as it divides.

De paradox van sport is dat het zich hecht terwijl het zich verdeelt.