Translation meaning & definition of the word "magi" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "magi" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Magi
[Magi]/meʤaɪ/
noun
1. (new testament) the sages who visited jesus and mary and joseph shortly after jesus was born
- The gospel according to matthew says they were guided by a star and brought gifts of gold and frankincense and myrrh
- Because there were three gifts it is usually assumed that there were three of them
- synonym:
- Wise Men ,
- Magi
1. ( nieuwe testament ) de wijzen die jezus en maria en jozef bezochten kort nadat jezus was geboren
- Het evangelie volgens matteüs werden ze geleid door een ster en brachten ze geschenken van goud en wierook en mirre
- Omdat er drie geschenken waren, wordt meestal aangenomen dat er drie waren
- synoniem:
- Wijze mannen ,
- Magi