Translation meaning & definition of the word "lord" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "heer" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Lord
[Heer]/lɔrd/
noun
1. Terms referring to the judeo-christian god
- synonym:
- Godhead ,
- Lord ,
- Creator ,
- Maker ,
- Divine ,
- God Almighty ,
- Almighty ,
- Jehovah
1. Termen die verwijzen naar de joods-christelijke god
- synoniem:
- God ,
- Heer ,
- Schepper ,
- Maker ,
- Goddelijk ,
- Almachtige God ,
- Almachtig ,
- Jehovah
2. A person who has general authority over others
- synonym:
- overlord ,
- master ,
- lord
2. Een persoon die algemeen gezag heeft over anderen
- synoniem:
- opperheer ,
- meester ,
- heer
3. A titled peer of the realm
- synonym:
- Lord ,
- noble ,
- nobleman
3. Een titel van peer van het rijk
- synoniem:
- Heer ,
- nobel ,
- edelman
verb
1. Make a lord of someone
- synonym:
- lord
1. Maak een heer van iemand
- synoniem:
- heer
Examples of using
The demon lord finally lost conciousness and fell to the floor with a thud.
De demonenheer verloor uiteindelijk bewustzijn en viel met een dreun op de grond.