Translation meaning & definition of the word "liar" into Dutch language

noun

1. A person who has lied or who lies repeatedly

synonym:
• liar
,
• prevaricator

1. Een persoon die heeft gelogen of herhaaldelijk liegt

synoniem:
• leugenaar
,
• predaricator

Examples of using

The last time we met, Tom called me a liar.

De laatste keer dat we elkaar ontmoetten, noemde Tom me een leugenaar.

A liar will not be believed, even when he speaks the truth.

Een leugenaar zal niet worden geloofd, zelfs niet als hij de waarheid spreekt.

I think they don't know I'm a liar.

Ik denk dat ze niet weten dat ik een leugenaar ben.

Tom is an out-and-out liar.

Tom is een echte leugenaar.

He's not a liar.

Hij is geen leugenaar.

Anyone who says so is a liar.

Iedereen die het zegt, is een leugenaar.

I'm no liar.

Ik ben geen leugenaar.

He's a filthy liar.

Hij is een smerige leugenaar.

You're such a liar.

Je bent zo'n leugenaar.

Are you saying that I'm a liar?

Zeg je dat ik een leugenaar ben?

You said I was a liar.

Je zei dat ik een leugenaar was.

You're quite a liar.

Je bent nogal een leugenaar.

He's a good liar.

Hij is een goede leugenaar.

You're a bad liar.

Je bent een slechte leugenaar.

She's a bad liar.

Ze is een slechte leugenaar.

He's a bad liar.

Hij is een slechte leugenaar.

Never believe him, he's a liar.

Geloof hem nooit, hij is een leugenaar.

Everybody knows that you are a liar.

Iedereen weet dat je een leugenaar bent.