Translation meaning & definition of the word "ladder" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "ladder" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Ladder
[Ladder]/lædər/
noun
1. Steps consisting of two parallel members connected by rungs
- For climbing up or down
- synonym:
- ladder
1. Stappen bestaande uit twee parallelle leden verbonden door sporten
- Voor omhoog of omlaag klimmen
- synoniem:
- ladder
2. Ascending stages by which somebody or something can progress
- "He climbed the career ladder"
- synonym:
- ladder
2. Oplopende stadia waarin iemand of iets vooruitgang kan boeken
- "Hij klom op de carrièreladder"
- synoniem:
- ladder
3. A row of unravelled stitches
- "She got a run in her stocking"
- synonym:
- run ,
- ladder ,
- ravel
3. Een rij ontrafelde steken
- "Ze kreeg een run in haar kous"
- synoniem:
- rennen ,
- ladder ,
- ravel
verb
1. Come unraveled or undone as if by snagging
- "Her nylons were running"
- synonym:
- ladder ,
- run
1. Ontrafeld of ongedaan gemaakt door te haken
- "Haar nylons renden"
- synoniem:
- ladder ,
- rennen
Examples of using
He told his son to get down from the ladder.
Hij zei tegen zijn zoon dat hij van de ladder moest afdalen.
Tom went up the ladder to pick some apples.
Tom ging de ladder op om wat appels te plukken.
Tom wondered how fast Mary could climb a ladder.
Tom vroeg zich af hoe snel Mary een ladder kon beklimmen.