Translation meaning & definition of the word "jimmy" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "jimmy" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Jimmy
[Jimmy]/ʤɪmi/
noun
1. A short crowbar
- "In britain they call a jimmy and jemmy"
- synonym:
- jimmy ,
- jemmy
1. Een korte koevoet
- "In groot-brittannië noemen ze een jimmy en jemmy"
- synoniem:
- Jimmy ,
- jemmy
verb
1. To move or force, especially in an effort to get something open
- "The burglar jimmied the lock": "raccoons managed to pry the lid off the garbage pail"
- synonym:
- pry ,
- prise ,
- prize ,
- lever ,
- jimmy
1. Bewegen of forceren, vooral in een poging iets open te krijgen
- "De inbreker legde het slot vast": "karkassen wisten het deksel van de vuilnisemmer te wrikken"
- synoniem:
- wrikken ,
- prijs ,
- hendel ,
- Jimmy