Translation meaning & definition of the word "jail" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "gevangenis" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Jail
[Gevangenis]/ʤel/
noun
1. A correctional institution used to detain persons who are in the lawful custody of the government (either accused persons awaiting trial or convicted persons serving a sentence)
- synonym:
- jail ,
- jailhouse ,
- gaol ,
- clink ,
- slammer ,
- poky ,
- pokey
1. Een correctionele instelling die wordt gebruikt om personen vast te houden die in de wettige hechtenis van de regering zijn ( ofwel beklaagden die in afwachting zijn van een proces of veroordeelde personen die een straf uitzitten )
- synoniem:
- gevangenis ,
- gaol ,
- klinken ,
- slammer ,
- poky ,
- pokey
verb
1. Lock up or confine, in or as in a jail
- "The suspects were imprisoned without trial"
- "The murderer was incarcerated for the rest of his life"
- synonym:
- imprison ,
- incarcerate ,
- lag ,
- immure ,
- put behind bars ,
- jail ,
- jug ,
- gaol ,
- put away ,
- remand
1. Opsluiten of opsluiten, in of zoals in een gevangenis
- "De verdachten zijn zonder proces gevangengezet"
- "De moordenaar zat de rest van zijn leven vast"
- synoniem:
- gevangen zetten ,
- opsluiten ,
- vertraging ,
- immure ,
- achter de tralies gezet ,
- gevangenis ,
- kan ,
- gaol ,
- opbergen ,
- voorarrest
Examples of using
This was Tom's third offense, so he was put in jail.
Dit was de derde overtreding van Tom, dus werd hij in de gevangenis gezet.
The judge sentenced Tom to six months in jail.
De rechter veroordeelde Tom tot zes maanden gevangenisstraf.
Tom broke out of jail.
Tom is uit de gevangenis ontsnapt.