Translation meaning & definition of the word "it" into Dutch language

noun

1. The branch of engineering that deals with the use of computers and telecommunications to retrieve and store and transmit information

synonym:
• information technology
,
• IT

1. De tak van engineering die zich bezighoudt met het gebruik van computers en telecommunicatie om informatie op te halen en op te slaan en te verzenden

synoniem:
• informatietechnologie
,
• HET

Examples of using

Let me think it over for a couple of days.

Laat me er een paar dagen over nadenken.

Basically, it is the same thing.

In principe is het hetzelfde.

How long does it take from here to your house by bike?

Hoe lang duurt het vanaf hier met de fiets naar je huis?

Don't you find it unpleasant walking in the rain?

Vind je het niet onaangenaam om in de regen te lopen?

Could you send it by email?

Kunt u het per e-mail verzenden?

Did you make it by yourself?

Heb je het zelf gemaakt?

Did you make it by yourself?

Heb je het zelf gemaakt?

Tom doesn't know how to explain it.

Tom weet niet hoe hij het moet uitleggen.

What's it called?

Hoe heet het?

Please open it.

Open het alstublieft.

Please open it.

Open het alstublieft.

He was made to do it against his will.

Hij moest het tegen zijn wil doen.

Spit it out!

Spuug het uit!

She looked at her cell phone and noticed that it was already a quarter till two.

Ze keek naar haar mobiele telefoon en merkte dat het al kwart voor twee was.

Monolingualism is like a disease as it leads to ethnocentrism and culture isolation. But this disease can be cured.

Monolingualisme is als een ziekte omdat het leidt tot etnocentrisme en cultuurisolatie. Maar deze ziekte kan worden genezen.

Keep in mind it is difficult to find a job now.

Houd er rekening mee dat het nu moeilijk is om een baan te vinden.

I can explain it all.

Ik kan het allemaal uitleggen.