Translation meaning & definition of the word "inhabit" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "inwonen" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Inhabit
[Inhabit]/ɪnhæbət/
verb
1. Inhabit or live in
- Be an inhabitant of
- "People lived in africa millions of years ago"
- "The people inhabited the islands that are now deserted"
- "This kind of fish dwells near the bottom of the ocean"
- "Deer are populating the woods"
- synonym:
- populate ,
- dwell ,
- live ,
- inhabit
1. Wonen of wonen
- Een inwoner zijn van
- "Mensen woonden miljoenen jaren geleden in afrika"
- "De mensen bewoonden de eilanden die nu verlaten zijn"
- "Dit soort vis woont vlakbij de bodem van de oceaan"
- "Herten bevolken het bos"
- synoniem:
- bevolken ,
- wonen ,
- leven ,
- bewonen
2. Be present in
- "Sweet memories inhabit this house"
- synonym:
- inhabit
2. Aanwezig zijn in
- "Zoete herinneringen bewonen dit huis"
- synoniem:
- bewonen
3. Exist or be situated within
- "Strange notions inhabited her mind"
- synonym:
- dwell ,
- inhabit
3. Bestaan of binnenin gelegen zijn
- "Vreemde ideeën bewoonden haar geest"
- synoniem:
- wonen ,
- bewonen
Examples of using
What animals inhabit those islands?
Welke dieren bewonen die eilanden?