Translation of "ice" into Dutch

Ice

IPA : /aɪs/

synonyms:

• chalk,
• frost,
• icing,
• frosting,
• trash,
• crank,
• glass

Several ships are stuck in sea ice in Antarctica.

Verschillende schepen zitten vast in zee-ijs op Antarctica.

I'd rather have ice cream.

Ik heb liever ijs.

The ice on the lake is too thin to bear your weight.

Het ijs op het meer is te dun om je gewicht te dragen.

Put it on ice.

Zet het op ijs.

Hey, let's eat some ice cream afterwards.

Hé, laten we daarna wat ijs eten.

Solid water is called ice.

Vast water wordt ijs genoemd.

Tom eats more ice cream than I do.

Tom eet meer ijs dan ik.

Does your brother like ice skating?

Houdt je broer van schaatsen?

There is ice cream in the freezer.

Er ligt ijs in de vriezer.

Give me a little ice cream.

Geef me een beetje ijs.

I want ice cream.

Ik wil ijs.

I need ice cubes.

Ik heb ijsblokjes nodig.

I do not like ice cream.

Ik hou niet van ijs.

I don't want any ice cream.

Ik wil geen ijs.

The ice was thick enough to walk on.

Het ijs was dik genoeg om op te lopen.

For dessert, Tom ordered chocolate parfait with vanilla ice cream.

Als dessert bestelde Tom chocoladeparfait met vanille-ijs.

The ice will crack under your weight.

Het ijs zal barsten onder je gewicht.