Translation meaning & definition of the word "hybrid" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "hybride" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Hybrid
[Hybride]/haɪbrəd/
noun
1. A word that is composed of parts from different languages (e.g., `monolingual' has a greek prefix and a latin root)
- synonym:
- loanblend ,
- loan-blend ,
- hybrid
1. Een woord dat is samengesteld uit delen uit verschillende talen ( bijv. `monolingual 'heeft een grieks voorvoegsel en een latijnse wortel )
- synoniem:
- kredietverlenging ,
- krediet-blend ,
- hybride
2. A composite of mixed origin
- "The vice-presidency is a hybrid of administrative and legislative offices"
- synonym:
- hybrid
2. Een composiet van gemengde oorsprong
- "Het vice-voorzitterschap is een hybride van administratieve en wetgevende diensten"
- synoniem:
- hybride
3. (genetics) an organism that is the offspring of genetically dissimilar parents or stock
- Especially offspring produced by breeding plants or animals of different varieties or breeds or species
- "A mule is a cross between a horse and a donkey"
- synonym:
- hybrid ,
- crossbreed ,
- cross
3. ( genetica ) een organisme dat de nakomelingen is van genetisch verschillende ouders of bestanden
- Met name nakomelingen geproduceerd door fokplanten of dieren van verschillende variëteiten of rassen of soorten
- "Een ezel is een kruising tussen een paard en een ezel"
- synoniem:
- hybride ,
- kruising ,
- kruis
adjective
1. Produced by crossbreeding
- synonym:
- hybrid ,
- intercrossed
1. Geproduceerd door kruising
- synoniem:
- hybride ,
- gekruist