Translation meaning & definition of the word "husband" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "man" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Husband
[Echtgenoot]/həzbənd/
noun
1. A married man
- A woman's partner in marriage
- synonym:
- husband ,
- hubby ,
- married man
1. Een getrouwde man
- Een huwelijkspartner van een vrouw
- synoniem:
- echtgenoot ,
- manlief ,
- getrouwde man
verb
1. Use cautiously and frugally
- "I try to economize my spare time"
- "Conserve your energy for the ascent to the summit"
- synonym:
- conserve ,
- husband ,
- economize ,
- economise
1. Voorzichtig en zuinig gebruiken
- "Ik probeer mijn vrije tijd te besparen"
- "Behoud je energie voor de klim naar de top"
- synoniem:
- behouden ,
- echtgenoot ,
- bezuinigen
Examples of using
A clever husband reads his wife's thoughts, but doesn't try to understand them.
Een slimme man leest de gedachten van zijn vrouw, maar probeert ze niet te begrijpen.
Mary has been arrested for killing her husband.
Mary is gearresteerd omdat ze haar man heeft vermoord.
If only her husband would help her, most of her problems would disappear.
Als haar man haar maar zou helpen, zouden de meeste van haar problemen verdwijnen.