Translation meaning & definition of the word "housewife" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "huisvrouw" in Nederlandse taal
English⟶Dutch
Housewife
[Huisvrouw]/haʊswaɪf/
noun
1. A wife who manages a household while her husband earns the family income
- synonym:
- housewife ,
- homemaker ,
- lady of the house ,
- woman of the house
1. Een vrouw die een huishouden beheert terwijl haar man het gezinsinkomen verdient
- synoniem:
- huisvrouw ,
- dame van het huis ,
- vrouw van het huis
Examples of using
She's the perfect housewife.
Ze is de perfecte huisvrouw.
I'm a housewife.
Ik ben huisvrouw.
My mother never wanted to be just a housewife.
Mijn moeder wilde nooit gewoon huisvrouw zijn.