Translation meaning & definition of the word "heritage" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "erfgoed" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Heritage
[Erfgoed]/hɛrətəʤ/
noun
1. Practices that are handed down from the past by tradition
- "A heritage of freedom"
- synonym:
- heritage
1. Praktijken die door traditie uit het verleden zijn overgedragen
- "Een erfgoed van vrijheid"
- synoniem:
- erfgoed
2. Any attribute or immaterial possession that is inherited from ancestors
- "My only inheritance was my mother's blessing"
- "The world's heritage of knowledge"
- synonym:
- inheritance ,
- heritage
2. Elk attribuut of immaterieel bezit dat is geërfd van voorouders
- "Mijn enige erfenis was de zegen van mijn moeder"
- "Het werelderfgoed van kennis"
- synoniem:
- erfenis ,
- erfgoed
3. That which is inherited
- A title or property or estate that passes by law to the heir on the death of the owner
- synonym:
- inheritance ,
- heritage
3. Dat wat wordt geërfd
- Een titel of eigendom of nalatenschap die bij overlijden van de eigenaar bij wet aan de erfgenaam wordt overgedragen
- synoniem:
- erfenis ,
- erfgoed
4. Hereditary succession to a title or an office or property
- synonym:
- inheritance ,
- heritage
4. Erfopvolging van een titel of een kantoor of eigendom
- synoniem:
- erfenis ,
- erfgoed