Translation meaning & definition of the word "hem" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "hem" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Hem
[Hem]/hɛm/
noun
1. The edge of a piece of cloth
- Especially the finished edge that has been doubled under and stitched down
- "The hem of her dress was stained"
- "Let down the hem"
- "He stitched weights into the curtain's hem"
- "It seeped along the hem of his jacket"
- synonym:
- hem
1. De rand van een stuk stof
- Vooral de afgewerkte rand die is verdubbeld en vastgenaaid
- "De zoom van haar jurk was bevlekt"
- "Laat de zoom zakken"
- "Hij stak gewichten in de gordijnzoom"
- "Het sijpelde langs de zoom van zijn jas"
- synoniem:
- zoom
2. The utterance of a sound similar to clearing the throat
- Intended to get attention, express hesitancy, fill a pause, hide embarrassment, warn a friend, etc.
- synonym:
- hem ,
- ahem
2. De uiting van een geluid dat lijkt op het schrapen van de keel
- Bedoeld om aandacht te krijgen, aarzeling uit te drukken, een pauze in te vullen, schaamte te verbergen, een vriend te waarschuwen, enz.
- synoniem:
- zoom ,
- ahem
verb
1. Fold over and sew together to provide with a hem
- "Hem my skirt"
- synonym:
- hem
1. Omvouwen en aan elkaar naaien om een zoom te voorzien
- "Hem mijn rok"
- synoniem:
- zoom
2. Utter `hem' or `ahem'
- synonym:
- hem
2. Volslagen 'hem' of 'ahem'
- synoniem:
- zoom
Examples of using
The dress have drawstring side hem .
De jurk heeft een trekkoord zoom .