Translation meaning & definition of the word "going" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "gaan" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Going
[Gaan]/goʊɪŋ/
noun
1. The act of departing
- synonym:
- departure ,
- going ,
- going away ,
- leaving
1. De handeling van vertrek
- synoniem:
- vertrek ,
- gaan ,
- weggaan ,
- vertrekken
2. Euphemistic expressions for death
- "Thousands mourned his passing"
- synonym:
- passing ,
- loss ,
- departure ,
- exit ,
- expiration ,
- going ,
- release
2. Eufemistische uitdrukkingen voor de dood
- "Duizenden rouwden om zijn overlijden"
- synoniem:
- voorbijgaan ,
- verlies ,
- vertrek ,
- uitgang ,
- vervaldatum ,
- gaan ,
- vrijgeven
3. Advancing toward a goal
- "Persuading him was easy going"
- "The proposal faces tough sledding"
- synonym:
- going ,
- sledding
3. Op weg naar een doel
- "Hem overhalen was gemakkelijk in de omgang"
- "Het voorstel wordt geconfronteerd met harde sleeën"
- synoniem:
- gaan ,
- sleeën
adjective
1. In full operation
- "A going concern"
- synonym:
- going(a)
1. In volledige werking
- "Een continuïteit"
- synoniem:
- gaan ( a )
Examples of using
Nobody else knew Tom was going to be here.
Niemand anders wist dat Tom hier zou zijn.
Rumor has it that Tom and Mary are going to be married soon.
Het gerucht gaat dat Tom en Mary binnenkort gaan trouwen.
There are some very strange things going on here.
Er zijn hier heel vreemde dingen aan de hand.