Translation meaning & definition of the word "god" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "god" in de Nederlandse taal
God
[God]noun
1. The supernatural being conceived as the perfect and omnipotent and omniscient originator and ruler of the universe
- The object of worship in monotheistic religions
- synonym:
- God ,
- Supreme Being
1. Het bovennatuurlijke wezen werd opgevat als de perfecte, almachtige en alwetende grondlegger en heerser van het universum
- Het voorwerp van aanbidding in monotheïstische religies
- synoniem:
- God ,
- Opperwezen
2. Any supernatural being worshipped as controlling some part of the world or some aspect of life or who is the personification of a force
- synonym:
- deity ,
- divinity ,
- god ,
- immortal
2. Elk bovennatuurlijk wezen dat wordt aanbeden als controle over een deel van de wereld of een bepaald aspect van het leven, of dat de personificatie is van een kracht
- synoniem:
- godheid ,
- divinity ,
- god ,
- immortal
3. A man of such superior qualities that he seems like a deity to other people
- "He was a god among men"
- synonym:
- god
3. Een man met zulke superieure kwaliteiten dat hij voor andere mensen een godheid lijkt
- "Hij was een god onder de mensen"
- synoniem:
- god
4. A material effigy that is worshipped
- "Thou shalt not make unto thee any graven image"
- "Money was his god"
- synonym:
- idol ,
- graven image ,
- god
4. Een materiële beeltenis die wordt aanbeden
- "Gij zult u geen gesneden beeld maken"
- "Geld was zijn god"
- synoniem:
- idol ,
- graven afbeelding ,
- god