Translation meaning & definition of the word "farmer" into Dutch language
Vertaling betekenis & definitie van het woord "boer" in de Nederlandse taal
English⟶Dutch
Farmer
[Boeren]/fɑrmər/
noun
1. A person who operates a farm
- synonym:
- farmer ,
- husbandman ,
- granger ,
- sodbuster
1. Een persoon die een boerderij exploiteert
- synoniem:
- boer ,
- echtgenoot ,
- granger ,
- sodbuster
2. United states civil rights leader who in 1942 founded the congress of racial equality (born in 1920)
- synonym:
- Farmer ,
- James Leonard Farmer
2. Amerikaanse burgerrechtenleider die in 1942 het congress of racial equality ( oprichtte geboren in 1920 )
- synoniem:
- Boeren ,
- James Leonard Farmer
3. An expert on cooking whose cookbook has undergone many editions (1857-1915)
- synonym:
- Farmer ,
- Fannie Farmer ,
- Fannie Merritt Farmer
3. Een kookexpert wiens kookboek vele edities heeft ondergaan ( 1857-1915 )
- synoniem:
- Boeren ,
- Fannie Farmer ,
- Fannie Merritt Farmer
Examples of using
He wanted to become a farmer.
Hij wilde boer worden.
My grandfather was a farmer.
Mijn grootvader was boer.
He bought eggs and milk from a farmer.
Hij kocht eieren en melk van een boer.